Openluchtmuseum Arnhem


Na mijn bezoek aan het park Sonsbeek keer ik terug naar het openluchtmuseum in Arnhem, dat ik ga bezoeken. Het Nederlands openluchtmuseum is zo’n 44 hectare groot. Het is een cultuurhistorisch museum dat vol staat met allerlei authentieke en bijzonder gebouwen. Het museum geeft een beeld van het leven in Nederland door de eeuwen heen. Wonen, werken, recreaties en tradities van de Nederlanders worden aan de hand van veelal verplaatste originele gebouwen zoals diverse soorten molens, huizen, boerderijen, gebedshuizen en werkplaatsen in beeld gebracht. Op die manier komt de geschiedenis dichterbij en kun je het verleden opnieuw beleven. 

Het openluchtmuseum kwam tot stand mede dankzij de historicus Frederic Adolph Hoefer, die in april 1912 het plan opperde om een openluchtmuseum te bouwen, in navolging van soortgelijke musea die hij in Scandinavië had bezocht. Door industrialisatie en verstedelijking verdwenen de regionale verschillen en dreigden tradities en ambachten verloren te gaan. Door historisch belangrijke gebouwen naar een museumterrein te verplaatsen, waar mensen met kennis van zaken aan bezoekers tonen hoe men vroeger leefde en werkte, kan het verleden levend worden gehouden. Het Nederlands openluchtmuseum opende op 13 juli 1918 zijn poorten. 

Bij het binnenkomen zie ik op het plein een historische tram klaar om te vertrekken. Tussen 1995 en 1996 werd in het museum een spoor voor de tram aangelegd. De tramlijn van 1,75 kilometer lang is enkelsporig uitgevoerd, waarbij de tram linksom rijdt en zes haltes passeert. Het is een geëlektrificeerde tramlijn met een netspanning van 600 Volt. Enkel bij de halte aan de hoofdingang kan je ook een inhaalspoor zien. De tramconducteur, met een uniform aan uit vroegere tijd laat de mensen de tram opstappen. De tramritten worden door een groep vrijwilligers verzorgd van de Stichting Museumtram Nederlands Openlucht Museum. Naast de vrijwillige medewerkers die de tramritten verzorgen, is de verantwoordelijkheid voor exploitatie en veiligheid in handen van coördinatoren met een vaste aanstelling bij het museum. 

Ik begin nu mijn tocht langs de verschillende gebouwen op het domein. De gebouwen zijn naar thema ingedeeld in een aantal deelgebieden: Erven, Dorp, Platteland, Tuinen, Lint en Landgoed. Aan het begin van de wandeling op het deelgebied Erven kan ik verschillende boerderijen en schuren zien, al dan niet met een strooien dak. Ook kan je soms naast een boerderij een waterput zien. Aan de ramen heb je klapluiken. Het is mogelijk om in de verschillende woningen binnen te gaan kijken om de woonkamer, slaapkamer of keuken te zien. Je kan oude meubelen en gebruiksvoorwerpen zien voor het huishouden. In een woonkamer zag ik een konijn aan een haak hangen naast de schouw. Opvallend was ook een kleine wieg die hier in de woonkamer stond. Ook kan je in de woningen soms een bedstede zien. Het is een in de wandbetimmering opgenomen slaapplaats in de vorm van een kast en afgesloten met deurtjes of een gordijn. Bedsteden werden tot aanvang 20ste eeuw veel gebuikt, vooral op het platteland in boerderijen. Eén van de voordelen van een bedstede is dat hij in de woonkamer kan worden ingebouwd, terwijl hij overdag door de afgesloten deuren toch onzichtbaar is. Een aparte slaapkamer is daardoor overbodig. Een ander voordeel is dat een bedstede in de winter, doordat het een vrij kleine ruimte is, door de lichaamswarmte van de slapers makkelijk opgewarmd kan worden. Hierdoor hoeft er niet gestookt te worden om toch redelijk geriefelijk te kunnen slapen. 

De museummedewerkers die gekleed zijn als de vroegere oorspronkelijke bewoners geven demonstraties van oude ambachten. Bij de eerste schuur was er een man bezig met het maken van een karrewiel. Met een oude zaag uit vervlogen tijden was hij bezig hout aan het bewerken. In een andere schuur zag ik een vrouw in traditionele kledij aan een spinnewiel. Het spinnewiel bestaat uit een spinklos, welke aan het draaien wordt gebracht met een voetaandrijving. Hieraan wordt een begindraad bevestigd, die ronddraait en de aangevoerde wol tot een draad spint. In de schuur kon je ook tal van gebruiksvoorwerpen zien om de akkers en het land te bewerken. 

Bij elke gebouw of boerderij kan je uitleg lezen op borden hoe het leven er vroeger uitzag en ook kon je zien waar dit gebouw voorkwam in Nederland. Opvallend was een boerderijskelet uit 1774. Je ziet hier een gebint van een bergschuur. Een gebint is de stevige basisconstructie van een gebouw. Het museum heeft de wanden weggelaten om de constructie te laten zien. Het gebint werd gemaakt door de timmerman in zijn werkplaats of op de bouwplaats zelf. Bij het omhoog hijsen van het gebint werd vroeger het hele dorp ingeschakeld. 

Ik kom nu een Molukse woonbarak tegen uit het Nederlandse dorp Lage Mierde. Hier kan je ook naar binnen gaan en zie je vooral stapelbedden. In 1951 stuurt de Nederlandse regering Molukse militairen en hun gezinnen per dienstorder naar Nederland. In totaal worden ruim 12.000 mensen overgebracht naar barakkenkampen zoals het woonoord in Lage Mierde. Tijdelijk, is de bedoeling. In de slaapkamer kan je stapelbedden zien en de koffers naast de bedden doen dienst als kledingkast.  De heimwee is groot en de koffers naast de bedden laten zien dat de bewoners klaar zijn om elk moment weer naar huis te gaan. Maar voor de meesten komt dat moment nooit. 

Niet zo ver van de Molukse woning zie ik een stacaravan van het merk Pemberton uit 1969. In 2013 werd de caravan met inrichting geschonken aan het openluchtmuseum. 

Ik kom nu terecht in het deelgebied Dorp. Ik passeer eerst twee molens, nl de Paltrokmolen en de Poldermolen en aan de andere kant van het water zie ik de woningen van de Zaanse buurt. Via een ophaalbrug wandel ik naar de Zaanse buurt. De Zaanse buurt in het openluchtmuseum Arnhem is een terrein waarop verschillende bouwwerken uit de Zaanstreek staan opgesteld. De Zaanse buurt bevindt zich als een ensemble in het midden van het openluchtmuseum waarbij het bijbehorende Zaanse plein functioneert als het dorpsplein van het openluchtmuseum. De woningen hebben overwegend een groen gekleurde voorgevel. Hier kan je een brood- en een frietbakkerij vinden. Dit vindt ik wel het mooiste gedeelte van het openluchtmuseum. 

Nadien bezoek ik de scheepswerf “De Hoop” langs het water, waar de schepen gerepareerd en onderhouden worden. Langs het water was er een helling waarop er boten lagen. Via deze helling kon men de boten vlot in het water laten en er ook uithalen. Momenteel was men op de scheepswerf bezig aan een scheepsromp te werken. Deze scheepswerf lag vroeger op een eilandje midden in de haven van Marken. Marken is een voormalig eiland, nu een schiereiland, in het Markermeer dat sinds 1957 via een dijk met het vasteland verbonden is. De vloer ligt extra hoog, zodat men geen last had van hoge waterstanden. De werf is in 1947-1948 naar het openluchtmuseum overgeplaatst. 

Naast de scheepswerf kan ik nog een vissershuis zien. Binnen het huis stonden er verschillende klompen op een rij. Klompen, veel Nederlandser dan dat wordt het niet. Het zijn een typisch Nederlands icoon. Vaak zijn ze dan beschilderd met molens of tulpen. De klompen op het eiland Marken waren vroeger vaak donkerbruin geverfd met daarop rode of roze roosjes met groene blaadjes. Daartussen werd dan de naam van de draagster geschilderd. Zo zag ik er hier enkele staan. Eigenlijk ontbrak er hier wel een klompenmaker, die bezig was deze ambacht aan het uitoefenen. In het vissershuis zie ik ook nog een oud toilet, namelijk bestaande uit een zitting van hout met een gat erin. 

Na een beetje verder te wandelen kom ik een weverij tegen. Ik kan binnen in het gebouw de weefgetouwen zien. Hier kan je meer ontdekken over de geschiedenis van de textielindustrie in Nederland. De Twentse textielindustrie is bekend. Veel keuterboertjes in die omgeving kunnen niet rondkomen van de landbouw alleen. Ze vullen het huishoudbudget daarom aan met de bewerking van vlas (de grondstof voor linnen) en het weven van textiel. Dat gebeurt vooral ’s winters op de boerderij of in schuurtjes als er op het land weinig te doen is. De textielindustrie in Twente stort in de jaren 1970 helemaal in. 

Ik kom hier een klein arbeidershuisjes tegen. De bewoners van dit huisje verdienden hun geld in de tuinbouw (aardappelen, groenten en fruit). Maar een vetpot was het niet. Om bij te verdienen houdt het gezin wat kleinvee in een houten schuur aan de straat. De schuur zie ik naast het arbeidershuisje staan. 

Ik kom een fotografisch atelier tegen waar je verschillende oude antieke fototoestellen of camera’s kan zien. Ook zie ik in een ander gebouw de smederij. Hier kan je een smid aan het werk zien. Je zag hem een ijzeren staaf in het vuur laten opwarmen totdat het vervormbaar is en vervolgens deze staaf aan het bewerken met een hamer. 

Een beetje verder kom ik een remise, een opstelplaats voor trams tegen. Hier in het openluchtmuseum werd een remise gebouwd, een replica van de in 1944 bij de Slag om Arnhem verwoeste tramremise Westervoortsedijk. De elektrische tram deed zijn intrede in Arnhem in 1911. De eerste tijd waren er drie trajecten. In de volgende jaren werd het net uitgebreid. De elektrische tram verving de paardentram. Deze had sinds 1880 door de Arnhemse straten gereden. Tot de Tweede Wereldoorlog reden in Arnhem elektrische trams. Na de verwoesting van de trams en het spoornet in de oorlog is de stad overgestapt op trolleybussen. Het was mogelijk hier in de remise onder een tram te lopen en het onderstel van de tram te bekijken. Ik zie hier ook het paradepaard van het museum, een Arnhemse tram uit 1929 van het type GETA 76. Vooraan had men een plaatje “trouwtram” en bloemen bevestigd. Het Nederlands openluchtmuseum in Arnhem biedt bijzondere trouwarrangementen. De huwelijksplechtigheid kan je laten doorgaan in een Zeeuws kerkje in het openluchtmuseum, dat ik hier nog ga bezoeken. De trouwtram zal de trouwers vervoeren op weg naar het trouwfeest. 

Hierna ga ik een tentoonstellingsruimte bezoeken waar ik meer te weten kan komen over de transportfirma “Van Gend & Loos”. Al snel na de oprichting in 1796 bestrijkt Van Gend & Loos de Noordelijke en Zuiderlijke Nederlanden. Als België zich in 1830 afsplitst blijft Van Gend & Loos in beide landen actief. Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt Van Gend & Loos een Nederlands bedrijf. In 2003 wordt de naam Van Gend & Loos vervangen door DHL. Hiermee kwam een einde aan het langjarig bestaan. 

Van Gend & Loos vervoert in principe alles, behalve explosieve waren. Toch kent de firma wel transporten met risico’s. Geld- en waarde transporten zijn twee eeuwen een specialiteit van Van Gend & Loos. Dit begint al op het moment dat de postkoets klanten verliest aan de opkomende trein. Als extra service neemt de postvervoerder dan geld en waardepapieren mee in zijn posttas. Later komen hier gepantserde wagens voor. Een bekende specialiteit van Van Gend & Loos is het transport van koffers voor vakantiegangers. Verschillende oude reiskoffers kon je op een kar zien staan in de tentoonstellingsruimte. Vanaf 1958 is de firma ook succesvol met hangend vervoer van kleding van producent naar winkelier, zodat dit niet direct bij aankomst gestreken moest worden. Uitzonderlijk werd er ook het vervoer gedaan van dieren, zoals de dromedarissen, die in 1953 vanuit de Bulgaarse hoofdstad Sofia naar het dierenpark in Tilburg werden vervoerd. 

Hier in het openluchtmuseum hebben ze in 2007 de voormalige goederenloods uit Tiel herbouwd, om de wijze van opereren van het vervoersbedrijf Van Gend & Loos vast te leggen. Binnen staan museumvoertuigen, zoals oude postkoetsen. Ook miniatuurrijtuigen kan je hier bewonderen. De paarden die gebruikt werden voor de koetsen bleven tot in de jaren vijftig het straatbeeld bepalen, tot dit transport te traag en te duur werd. De tijd van paard met wagen of koets is dan gedaan. Dit is het verleden, de auto is de toekomst. Je kan hier een bedrijfsfilm zien hoe de koetsiers van deze ommezwaai op de hoogte worden gebracht. De paarden hebben het bedrijf Van Gend & Loos groot gemaakt, maar de moderne tijd is niet te stuiten. Vanaf 1959 rijdt de Commer, een Engelse bestelauto met karakteristieke schuifdeur, vanaf de loods de stad in. Buiten kan je dit voertuig bewonderen, alsook een kleine T-Ford transportwagen. 

Buiten is op een stukje spoor naast de loods een originele korte goederentrein, bestaande uit enkele zogenaamde "geelbanders" en een rangeerlocomotief, opgesteld. Deze wagons waren uitsluitend bestemd voor het Van Gend & Loos-transport. Om de wagons makkelijker te herkennen (en verzending naar andere klanten dan Van Gend & Loos te voorkomen) zijn de hoeken voorzien van gele strepen. Vandaar ook de bijnaam "geelbanders". 

Ik merk hier een weegbrug op. Op deze weegbrug werd er tussen 1898 en 1966 landbouwproducten gewogen. De volgeladen wagen rijdt erop, wegen, lossen en dan de lege wagen nog een keer opnieuw wegen. Het verschil is het gewicht van de lading en aan de hand daarvan wordt de boer uitbetaald. Naast de weegbrug staat een gebouw waarbinnen ze de weging uitvoeren. 

Ik zet mijn tocht verder naar het deelgebied Tuinen. Hier valt mij een boerderij op met mooie gedetailleerde figuren van vogels en bloemen op de luiken van het raam. Via het raam kan je naar binnen kijken in de woonkamer. Dit is een Hindelooper kamer, zoals je ze in Friesland kan vinden. De Hindelooper schilderkunst is volksschilderkunst afkomstig uit de Friese plaats Hindeloopen. De kunst werd toegepast op bedstee wanden, meubels, tafels, stoelen, kasten, kleerhangers, reiskoffers, eierdopjes en andere materialen. Voor de beschilderingen werden kenmerkende kleuren rood, blauw, wit en groen gebruikt. Soms werden er andere kleuren gebruikt, zoals bruin, geel en crème. De bewoners kopen graag spullen uit verre landen, door de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) meegebracht, zoals Chinees en Japans porselein, het bedrukte katoen “sits” en luxe waren. De VOC was actief in de late 17de en in de 18de eeuw. Sits is een handbeschilderde stof met prachtige bloempatronen en Oost-Indische bonten met ingeweven ruiten. Het zijn stoffen met mooie en heldere kleuren. Veel krijgt een plaats in de “mooie kamer”, de pronkkamer die in elk welvarend Hindelooper huishouden te vinden is. 

Een beetje verder loop ik door een kruidentuin. In deze tuin staan geneeskrachtige planten, medicinale kruiden, keukenkruiden, verfplanten en legendeplanten. Dat zijn planten die een belangrijke rol spelen in religie en volksbijgeloof. Ook prachtig in deze tuin zijn de verschillende buxushagen bij elkaar, die in bijzondere vormen zijn gesneden. 

Nadien kom ik terecht in het deelgebied Lint. Hier zie ik een kerkgebouw uit ’s-Heerenhoek (1672). Dit kerkgebouw is één van de vele zeventiende-eeuwse zaalkerkjes die in Zeeland gebouwd zijn. Vrouwen zaten aan de ene kant, mannen aan de andere kant. De dominee preekte vanaf de centraal gelegen preekstoel. Er werd betaald voor een zitplaats in de kerk. De zitplaatsen vlak bij de preekstoel waren het duurst met vier gulden per jaar. Armen en kinderen hoefden niet te betalen. Zij moesten genoegen nemen met een plekje helemaal achterin de kerk of op het balkon. Ik ben een kijkje gaan nemen binnen in de kerk. Boven de preekstoel kan ik lezen “god is liefde”. Binnen zie ik de oorspronkelijke preekstoel uit 1672, de banken uit 1917 en een harmonium of traporgel uit 1897. De kerk is in 1988 naar het openluchtmuseum overgeplaatst. Het is mogelijk om hier je huwelijksplechtigheid te houden. 

Naast de kerk zie ik een watersnoodwoning uit 1954. De watersnoodramp uit 1953 treft vooral Zeeland. Maar ook landinwaarts komt de klap hard aan. Vele woningen gaan in de noodlottige nacht van 31 januari op 1 februari verloren. Verschillende dakloze gezinnen brengen het eerste jaar door in een noodwoning. Het is een houten huis, geïsoleerd, met dubbele ramen en een douche. Je kon ook binnenkijken in deze woning. 

Een beetje verder kom ik op een hoeve terecht. Dit is een boerderij waar kinderen zich konden uitleven. Hier zag je dat kinderen een nep-koe aan het melken waren. Je kon hier ook andere klusjes doen die horen bij het leven op een boerderij in oude tijden. Je kan hier ook de was doen met wasbord en tobbe. Of je kunt water pompen en volle emmers ronddragen op een juk. Met een juk kun je het gewicht goed verdelen. Ook rond het nep-paard met kar waren kinderen aan het spelen. Naast deze boerderij kan je ook een beugelbaan zien. Beugelen is een oud spelletje uit de late middeleeuwen. Beugelen lijkt een beetje op croquet, maar dan met een bal die wel vijf kilo kan wegen. Die bal moet met een houten schep door de ring in de grond worden gespeeld. Spelers en teams nemen het tegen elkaar op en mogen elkaar dwarszitten. Wie als eerste het van tevoren vastgestelde aantal punten haalt wint. 

Vervolgens kom ik een kleine hopplantage tegen met ernaast een bierbrouwerij. In de 18de en 19de eeuw heeft bijna ieder dorp en elk gehucht in Brabant en Limburg een eigen brouwerij en dus ook een eigen bier. Meestal bovengistend bruin. Na de Eerste Wereldoorlog raken veel van die kleine brouwerijtjes in verval. In het oude brouwhuis komt nu het brouwen in Brabant van toen tot leven. Hier kom je meer te weten over de bijzondere ambacht van het bierbrouwen en over de soms roerige geschiedenis van het bierbrouwen in Zuid-Nederland. 

Na het zien van de brouwerij maak ik vervolgens een tijdreis door 4 Tilburgse arbeiderswoningen. Ik stap een woning uit 1860 binnen. De hygiëne is beroerd en er heersen epidemieën. De drinkwaterput ligt pal naast de mestvaalt en de plee. Wandelend door de volgende huisjes kan ik de ontwikkeling van de woonomstandigheden en de hygiëne in de 110 jaar daarop volgen. 

Ik zie hier een wegkapel uit Zuid-Limburg. In deze regio in Nederland zijn er talloze van te vinden. De oudste kapellen dateren uit de 15de eeuw. Meestal op een kruispunt buiten het dorp of op een heuvel, maar soms ook gewoon aan de straat of in het veld. De wegkapel hier is opgetrokken uit mergelsteen. 

Het volgende dat ik kan zien is een stroopkokerij uit 1800. Boeren in Zuid- en Midden-Limburg koken al heel lang appel- en perenstroop. Eerst om overtollig fruit te benutten en vanaf ruim voor 1750 ook om hun inkomen aan te vullen. Het principe is bij alle stroopkokers gelijk: appels en peren koken, de gekookte massa persen en het vrijkomen sap net zolang inkoken tot het stroop is. Binnen in de ruimte kan je oa de persen en de kookketels zien.  

Tegenover de stroopkokerij zie ik het Groene Kruisgebouw, uit de jaren 1950. Nog geen 100 jaar geleden stierven er dagelijks baby’s, kinderen en volwassenen aan ziekten die nu nauwelijks meer voorkomen. Dat die tijd voorbij is, is te danken aan het krachtig stimuleren van preventieve gezondheidszorg. Ook de tomeloze inzet van de zusters van het Groene Kruis hebben daaraan bijgedragen. Zij verplegen zieken aan huis, geven voorlichting en helpen jonge ouders om hun kinderen gezond te houden. In 1998 is dit Kruisgebouw in dertig grote stukken gezaagd en hier als een bouwpakket weer in elkaar gezet. Aan de ingang van het gebouw zie ik een beeld van een zuster met een dokterstas in de hand, naast een gemotoriseerde tweewieler. 

Nadien bereik ik de Verbinderij met een prachtige grote tuin. Ik kijk even door het raam van dit gebouw en zie dat je hier aan de slag kan gaan met touwen. Je kan hier alles leren over het maken en het gebruiken van touw. Je kan handige knopen maken, weven of touwslaan. Een touwslager is een ambachtsmens die garens, vroeger meestal van hennep, tot touw verwerkt. Sinds het einde van de 19de eeuw is het beroep vrijwel uitgestorven. 

Ik merk in deze tuin een tuinkoepel op. In een echt chique tuin hoort vanaf het begin van de 17de eeuw een tuinkoepel te staan. Als een soort extra zitkamer, om te genieten van het uitzicht over landschap of water. Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw worden de tuinkoepeltjes ook wel theekoepel genoemd. Rond die tijd komt het drinken van kopjes thee namelijk in de mode. 

Ik kom nu terecht in het deelgebied Landgoed. Ik kom de grote windkorenmolen “Het Fortuyn” tegen uit Delft (1696). Het is in 1918-1920 op het terrein van het openluchtmuseum herbouwd. Het werd gebruikt voor het malen van graan. Door hun hoogte komen ze in dorpen en steden boven de huizen uit. 

De volgende molen die ik tegenkom is de papiermolen uit Veluwe. Deze molen is omgeven door water. Vroeger begon de papierfabricage met het tot pulp stampen van lompen. Lompen of vodden zijn oude kleren. De oude kleren waren waardevol omdat hiervan papier werd gemaakt. Toen de papierindustrie overging op hout en oud papier als grondstoffen zijn deze beroepen verdwenen. In deze papiermolen gebruikte men witte lompen voor wit papier en gekleurde voor grauw papier. Linnen werden gebruikt voor papier om op te schrijven en te drukken. Katoen werd gebruikt voor het maken van pakpapier. Met waterkracht zet de molens hamers in beweging die de lompen fijnstampen tot een brij. Uit die brij schept de papiermaker met zijn schepraam een heel dun laagje. Met een pers perst hij het water eruit en dan wordt het papier te drogen gehangen. De Veluwe is lang het centrum geweest van de papierfabricage, vanwege de aanwezigheid van heel helder water. Vanaf de 17de eeuw staan er honderden van dit soort molens. Je kan ook een kijkje nemen binnen in de papiermolen en ja kan hier de pers zien staan. Een beetje verder is er een ander gebouw, die een oude drukkerij is waar je de oude drukpersen kan zien staan.

Vervolgens wandel ik naar het deelgebied Platteland. Ik passeer het dorpsschooltje uit Lhee (1782). Alleen als er op het land geen werk is, kunnen de kinderen naar school. Maar in het voorjaar en de zomer is er altijd wel werk, dus ze gaan eigenlijk alleen in de winter. En dan nog niet eens allemaal, want een groot deel gaat nooit naar school. Dat verandert pas met de leerplichtwet van 1901. Je kan binnenkijken in het schoolgebouw. Vergeleken met nu is het schooltje niet zo comfortabel. Je ziet één klaslokaal met in het midden een rokerig turfvuur en geen WC’s. Het interieur dat ik hier zie is van 1850. 

Ik kom een boerderij tegen uit Zeijen, begin de 16de eeuw. Eigenlijk zie ik één grote ruimte in het gebouw met een rietdak. Rond het gebouw zijn er verschillende kleine openingen. Ik kan niet echt spreken van ramen. In dit soort boerderijen wonen mensen en dieren samen in één grote ruimte. Met tot circa 1850, in dezelfde ruimte ook nog een open vuur. Zonder schoorsteen, zodat de rook vrij spel heeft. Er zijn gezondere omstandigheden denkbaar. Eigenlijk heb je de geur van koeienmest en rook in het huis. Vrijwel alle bewoners van deze boerderijen hebben dan ook last van ogen, luchtwegen en longen. Later komt er wel een fornuis met kachelpijp, zodat het binnen iets opklaart. Er is naast de boerderij ook een waterput te zien. 

Ik zie hier een vreemde woning. Het is een plaggenhut uit Onstwedde. Het is eigenlijk niet meer dan een flinke kuil met een dak erop. De wanden bestaan uit gestapelde heideplaggen en het dak is gemaakt van dennenstammen en latten met plaggen. Het is bijna niet voor te stellen, maar zo wonen de allerarmsten aan het begin van de 20ste eeuw. Mensen zonder vast werk en slecht betaalde arbeiders konden zich niets beter permitteren. De hutten raken snel in verval en moeten regelmatig worden opgelapt. 

Ik passeer een klein molen, nl de spinnenkopmolen. Het is een kleine windmolen met een vlucht van ongeveer 8 tot 15 meter. Hij is geschikt voor de bemaling van kleine polders. Door de eenvoud van de molen is hij makkelijk te bedienen. 

Nabij een boerderij zie ik een slingertuin. Om te pronken met hun rijkdom laten welvarende boeren tussen 1850 en 1910 graag imposante tuinen aanleggen. De Engelse landschapsstijl is daarbij de grote mode. Alle middelen om indruk te maken worden uit de kast gehaald: bijzondere en exotische bomen en heesters, hoogteverschillen en slingerende paden om over te flaneren. Vandaar de benaming slingertuinen. In de tuin staat een boer met zijn klompen aan uitleg te geven over de boerderij en de slingertuin aan de bezoekers. Nabij de woning op de boerderij merk ik ook een grote hooischuur op. 

Ik kom hier een jaknikker uit 1957 tegen die dient om olie omhoog te pompen. In 1943 wordt onder het Drentse Schoonebeek voor het eerst een serieus olieveld ontdekt. De jaknikker is hier in 2014 in het openluchtmuseum geplaatst. 

Vervolgens kom ik de kaas en roomboterfabriek “Freia” tegen. De zuivelfabriek “Freia” was de eerste zuivelfabriek in de Nederlandse provincie Friesland. Hij werd gesticht in 1879. Het was een fabriek die vroeger gebruik maakte van stoomaandrijving. In 1970 werd de productie beëindigd en in 1991 werd het oudste deel van de fabriek afgebroken en in het openluchtmuseum herbouwd. De fabrieksschoorsteen mocht herbouwd worden op voorwaarde dat deze niet boven de bomen in het museum uit zou steken. De originele schoorsteen van Freia was met zijn 30 meter hiervoor onbruikbaar. Daarop werd besloten om een lagere schoorsteen van een andere fabriek te herbouwen, die ca. 17 meter hoog is. Binnen kan je meer te weten komen over de productie van kazen. De eerste stap in kaasbereiding is het toevoegen van stremsel en zuursel aan de melk. Hierdoor gaan de eiwitten in de melk samenklonteren, waarbij het vet en vocht ingesloten wordt. Zo ontstaat de wrongel. De wrongel wordt dan in een vat gedaan en verder samengeperst. Vervolgens wordt de wrongel in zout water gedompeld in het zogenaamde pekel bad. Het zout dat in de kaas dringt, bevordert de korstvorming, de stevigheid, de smaak en ook de houdbaarheid. Je kan hier in de fabriek de pekelbaden zien. De kaas is na het pekel bad nog slap en heeft weinig smaak. Door de kaas te laten rijpen wordt ze steviger. De rijping duurt 4 weken tot 1 jaar. Hoe langer de kaas rijpt, des te meer aroma's (smaak) worden gevormd. De bolle kazen liggen hier op rekken verder te rijpen. Eigenlijk beschouwd men Nederland als een kaasland. 

Ook kon je hier in een boerderij meer informatie bekomen over de emigratie van veel Nederlandse gezinnen in de periode tussen 1945 en 1954. Er trokken in die periode veel Nederlandse gezinnen naar Canada, Zuid-Afrika en Australië. De sentimenten om het moederland te verlaten werden aangewakkerd door de hoge werkloosheid en woningnood in het thuisland. De geboortegolf die na de oorlog op gang kwam verbeterde de uitzichten op een mooiere toekomst niet. 

In dit openluchtmuseum valt veel te ontdekken over de geschiedenis hoe men leefde in het vroegere Nederland. Het is zeker de moeite om dit openluchtmuseum te gaan ontdekken. Het Nederlands openluchtmuseum biedt sinds 2017 ook een binnen museum met een tentoonstelling over de Canon van Nederland. De Canon van Nederland is een lijst van vijftig thema's die chronologisch een samenvatting geeft van de geschiedenis van Nederland. Het neemt je in 50 vensters mee langs de belangrijkste gebeurtenissen, personen en voorwerpen die bijgedragen hebben aan het Nederland waar men nu woont. Dit museum ben ik niet gaan bezoeken.

Populaire posts van deze blog

Middelburg

Arnhem stad